Sinds 2008 is de rentestand waarmee wordt gerekend bij het inkopen van direct ingaand pensioen hard gedaald. Zo hard dat (aanstaand) gepensioneerden veel minder pensioen voor hun kapitaal kregen. Nadat we eerst dachten dat het tijdelijk zou zijn en de ‘pensioenknip’ voldoende ‘doekje voor het bloeden’ zou moeten zijn, bleek echter dat de rente laag bleef.

Structurele oplossing nodig

In 2015 werd het staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid duidelijk er een structurele oplossing nodig was. De politieke discussies die volgden resulteerden in de Wet verbeterde premieregeling die op 1 september 2016 in werking treedt.

Variabele pensioenuitkering op basis van ‘doorbeleggen’

De wet maakt het mogelijk dat voortaan niet alleen voor een vaste uitkering kan worden gekozen, maar ook voor een variabele. De hoogte van de uitkering wordt dan afhankelijk van de opbrengst van de onderliggende belegging die dan niet, zoals tot nu toe gebruikelijk, wordt afgebouwd naar (min of meer) risicovrij. Er blijft een substantieel deel zakelijke waarden aanwezig. Dit wordt ook wel ‘doorbeleggen’ genoemd. Onderzoekers hebben aangegeven dat dit interessant kan zijn voor gepensioneerden die bereid zijn om het pensioenkapitaal voor twaalf à twintig procent te beleggen in aandelen. Hierdoor zou, naar verwachting, een hoger pensioen moeten ontstaan. Het pensioen kan echter ook lager dan verwacht uitpakken.

Hoe de variabele pensioenuitkering wordt vormgegeven, laat de wetgever over aan de marktpartijen (pensioenfondsen, verzekeraars en premiepensioeninstellingen). Pensioenuitvoerders kunnen allerlei productcombinaties maken/toestaan. Zoals bijvoorbeeld het omzetten van pensioenkapitaal in een deels variabele en deels vaste uitkering. Of gedurende de eerste jaren variabel en daarna vast.

Randvoorwaarden

Er zijn echter wel randvoorwaarden vastgelegd. Zo moet het gaan om pensioenregelingen die onder de Pensioenwet vallen. Directeur-grootaandeelhouders die in principe niet onder de Pensioenwet vallen kunnen hier dus geen gebruik van maken. Ook lijfrentekapitaal, door velen ook gezien als pensioen en door sommige aanbieders ook ‘pensioen’ genoemd, valt buiten deze wetgeving.

Verder gelden de volgende zaken:

  • De pensioenuitvoerder moet, net als tijdens de opbouwfase in het beleggingsbeleid rekening houden met de belangen van de gepensioneerde. Uiterlijk 1 januari 2018 moet de pensioenuitvoerder beleggingsmodellen hebben voor zowel de vaste als variabele pensioenuitkering, ook als hij geen variabele uitkering aanbiedt.
  • Periodiek moet de pensioenuitvoerder bij ‘individueel doorbeleggen’ toetsen of de beleggingskeuzes aansluiten bij de risicoprofielen die de deelnemers invullen.
  • Het pensioen wordt bij aanvang bepaald op basis van de levensverwachtingen en de risicovrije rentetermijnstructuur (‘projectierente’) zoals deze ook geldt voor pensioenfondsen.
  • Naast de beleggingswinsten of verliezen kunnen tijdens de uitkeringsfase ook de wijzigingen van het langlevenrisico in de hoogte van de uitkering worden verwerkt. Deze aanpassingen mogen over een periode van tien jaar worden gespreid. Dit voorkomt te grote schokken in de uitkering, maar maakt het systeem tevens minder transparant.
  • De pensioenuitvoerder moet de prognose voor een variabel pensioen vormgeven in een ‘pessimistisch’, ‘verwacht’ en ‘optimistisch’ scenario. DNB zal hiervoor scenario’s opstellen.
  • Als een deelnemer op de pensioendatum geen keuze maakt voor de vaste of variabele uitkering, geldt een vaste uitkering als default. Oók als zijn belegging is afgestemd op variabel pensioen!

Uitkeringsvarianten

De variabele uitkering kan worden vormgegeven via een gelijkblijvende, hoog-laag (maximaal 100:75), met een vast percentage stijgende of zelfs dalende variant. Deze laatste vorm is nieuw in pensioenland. Bij deze varianten wordt een beoogde uitkering vastgesteld aan de hand van de projectierente. Deze blijft, als er geen beleggings- of langlevenresultaat zou zijn, gelijk, dan wel stijgt of daalt met een vooraf overeengekomen indexatiepercentage. Vervolgens worden de bedragen jaarlijks gecorrigeerd met het daadwerkelijke beleggingsrendement en (eventueel) langlevenrisico.De gedachte achter de dalende uitkering is dat deze door de voorgenomen daling en de hoogte van de projectierente bij aanvang relatief hoog is. Vervolgens zou de uitkering (in theorie?!) gelijkblijvend kunnen zijn door toevoeging van ‘overrente’ (het extra rendement boven de projectierente). Dat zou het geval zijn indien het werkelijke rendement gelijk is aan de vaste daling. Het is de vraag of de (aanstaand) gepensioneerde deze optie als begrijpelijk en logisch zal ervaren. In ieder geval zijn er de nodige risico’s aan verbonden.

Wim Schreuder